Printplaat leverancier X benaderd PIEK met een vraag met betrekking tot spoorbreedtes van printplaten. Hij heeft printplaten uitgeleverd, zijn klant komt met een klacht, met een claim dat de spoorbreedtes niet voldoen aan de eisen zoals die staan in de IPC-A-600. Een medewerker van PIEK buigt zich hierover en geeft de printplaat leverancier antwoord. Natuurlijk nadat hij uit heeft gezocht van hoe de situatie in het echt is.

Navraag bij de printplaat leverancier geeft aan dat de klant in zijn contractdocumentatie heeft geëist dat de inspectie van de printplaten gebeurt volgens IPC-A-600 Klasse 3. Op navraag geeft de printplaat leverancier zelf ook aan dat in zijn levervoorwaarden hij ook aangeeft dat hij sowieso levert volgens IPC-A-600 en dat zijn productieprocessen plaatsvinden volgens de IPC-6012. In beide gevallen dan de laatste versies. Met die informatie kan de PIEK medewerker aan de slag om op een gegeven moment uit te zoeken wat er daadwerkelijk aan de hand is. Heeft toen de waardes gekregen van de printplaat leverancier die de vraag bij hem neer heeft gelegd en duikt daarmee in de IPC documenten IPC-A-600 en IPC-6012. 600 J en de 6012 D. na het bestuderen van de teksten, de documentatie geeft hij een antwoord aan de Printplaat leverancier en de die luidt als volgt: als we op een gegeven moment spoorbreedtes gaan beoordelen volgens de IPC-A-600 dan vinden we daar in paragraaf 2 10.1.1. voor Klasse 3 dat een spoorbreedte een plaatselijke reductie mag hebben van maximaal 20 procent, maar wel van de minimale breedte. De vraag is natuurlijk dan, wat is de minimale breedte? Wat wordt voor u gezien als minimale breedte? Om daar een antwoord op te krijgen, het antwoord daarop vind je dan in de IPC-6012. Waar uiteindelijk in paragraaf 3.5.1. in wordt gegaan op de minimale breedte van spoortjes. Waar uiteindelijk dan twee situaties dan worden aangegeven. Een situatie waar dan de klant zelf aangeeft wat de minimale spoorbreedte is en een andere situatie waarin dat niet zo is. Waarin de klant geen minimale spoorbreedte heeft aangegeven. In dit geval heeft de klant in de documentatie alleen maar nominale waardes aangegeven in de zogenaamde Gerber files, de tekeningen waar die als basis dienen voor printplaat productie. Daar is alleen maar een nominale waarde aangegeven, daar is verder niet gesproken over minimale breedte. In dat geval, omdat zowel de IPC-A-600 als de IPC-6012 van toepassing zijn geldt dus de regel in paragraaf 3.5.1. van de IPC-6012, als er niks door de klant vastgelegd is, is de minimale breedte 80 procent van de nominale breedte. Omdat ook de regel uit de IPC-A-600 geldt, die overigens ook in de 6012 staat, dat er nog een plaatselijke reductie mag zijn van 20 procent van de minimale breedte geldt dat ja, uiteindelijk ik hiermee rekening moet houden. En bij meting is gebleken dat dus de spoorbreedtes nergens minder zijn, geen enkele plek is waar hij minder is als die 20 procent reductie van de minimale breedte.

Dat betekend dat de printplaat leverancier geleverd heeft volgens IPC-A-600 en IPC-6012 en de claim van zijn klant dus niet terecht is. Duidelijk hier, de medewerker van PIEK heeft de printplaat leverancier kunnen helpen, heeft hem bij kunnen staan, duidelijk uitleg kunnen geven en deze heeft de claim van de klant terecht kunnen verwerpen.